Dit essay voert de lezer mee naar een rijk waar de mens respect heeft voor dieren en planten. Een rijk waar respect is voor het leven gebaseerd op gevoelens van gelijkwaardigheid. In dit rijk, dat de mens waarschijnlijk al wel eens eerder heeft betreden -al is het alleen maar in de geest-, laat men zijn conditioneringen vallen. Met conditioneringen bedoel ik misschien wel het meest de conditionering dat dieren dom zijn. Pavlov heeft met zijn proeven ‘bewezen’ dat dieren gewoonte beesten zijn. Dit associëren we met niet-flexibel kunnen denken, geen zicht hebben op menselijke verwachtingen en dit alles zou getuigen van een inferieure positie ten opzichte van de mens. Conditioneringen die de mens heeft gemaakt tot een wezen dat zich superieur voelt aan dier of plant. Wanneer deze superioriteit vervalt, volgt respect. Men ontdekt dat de dier ons vervuld van onzekerheid. We weten maar bar weinig van wat een dier bezielt, denkt, voelt of over wil brengen aan de mens of aan zijn soortgenoten. Wanneer het menselijk denken zich niet meer bedient van oppervlakkige oordelen, sentimenten en angst met betrekking tot het niet-menselijk leven, wordt de juiste mate van respect en liefde voor het dierlijk leven ervaren. De mens heeft mogelijkerwijs al eerder dit rijk van respect betreden. Getuigen de prehistorische grottekeningen niet van een groot respect en empathie van de mens met het dier?
HET RIJK VAN RESPECT, DE GROT VAN LASCAUX
Op 12 september 1940 betraden vier jongens, Marcel Ravidat, Jaques Marsal, Georges Agnel en Simon Coencas de grot van Lascaux. Zij troffen daar de best geconserveerde wandschilderingen aan uit de Paleolithische periode. Wat zij zagen kunnen we vandaag alleen nog maar op foto’s zien omdat de grotten -zeer terecht- sinds 1963 voor het publiek zijn afgesloten. Niettemin zijn de foto’s van de grottekeningen indrukwekkend. De jonge mannen hadden de grot geopend en waren afgedaald in het diepe en donkere gedeelte van de Hall of Bulls. Toen zij de wandschilderingen ontdekten, beloofden zij elkaar dit geheim te houden. Dat de geheimhouding van een zo grote ontdekking een te zware last was, dreef hen ertoe een oude schoolmeester, Monsieur Laval, hun verhaal te vertellen. Deze man betrad enige dag later de grot en ‘shouted cries of admiration’. ‘I had literally gone mad’, zou hij later hebben gezegd. In de Hall of Bulls, een ruimte van 17 meter lang, zijn wandschilderingen te bezichtigen van een bijna niet te beschrijven schoonheid.
Middels het bezien van foto’s die de wandschilderingen van de grot weergeven, kan men een fictieve wandeling maken door de grot. De wandschilderingen van Przewalskipaarden, van Chinese paarden, van wilde runderen, de voorouders van onze runderen doen je duizelen van schoonheid.
‘Sometimes a detail in the rock with a particular shape was the initial motif: the eye, for example, of a horse whose body will be perfectly integrated on the wall. Some animals were distorted by the painter to give the spectator, who will view it from a different place, a more striking perspective. The use of undulations in the wall is frequent, and they give a surprising volume to the paintings. Thus a concavity forms /the belly of a pregnant cow. Also to give a third dimension, the artists have detached- by the means of a blank or uncoloured area- the legs that are most distant from the spectator from the rest of the body of the animal. Thus the artist knew perfectly how to render this perspective with the bison in the Nave‘.
Zo betreden we het atelier met schilderijen van 17.000 jaar oud. Een ruimte waar hoogstwaarschijnlijk riten gehouden werden en religieuze bijeenkomsten plaatsvonden. Het diep in de aarde wegkruipen, begeleid door de geschilderde dieren op de wanden en het plafond moet de prehistorische mens in vervoering hebben gebracht zoals 17.000 jaar later de oude schoolmeester Laval.
Dit is de grot van Plato. Hier kunnen de dieren worden aanschouwen. Als afbeelding én idee. De schaduwen van de dieren kan je zien bewegen alsof een fakkel hen illusoir laat bewegen. Zo kan men een reis maken naar het diepste van de grot. Voel het respect voor de vele zwangere, laag hangende buiken en de krachtige dikke bizon-nekken! Zo’n fascinatie duurt uren, dagen, neen een heel leven, zoals ook Jacques Marsal, de jonge ontdekker die zo geïnspireerd werd dat hij zijn hele leven bij de grot bleef en nu rondleider is. Deze werkelijkheid, de stille getuigenis van een 17.000 jaar oude vervlogen tijd, tegen de wand, fascineert en ontroert. Wat is werkelijkheid? Buiten of binnen in de grot? Kan van de in de grot op de wanden geschilderde werkelijkheid iets worden geleerd? Welk verhaal vertelt de grot? Ligt tussen het zonlicht van buiten en de 17.000 jaar oude impressies van een lang vervlogen tijd een speciale waarneming? Een boodschap? Gaan de schilderingen het juiste verhaal van de oude tijd vertellen? Kan dat verhaal juist geïnterpreteerd worden? En wat vertellen de reeds uitgestorven dieren? Zoek maar in de verste uithoeken van de menselijke geest naar wat er in de relatie tussen mens en dier fout is gegaan. Doe dat snel. Want de oude grot met tekeningen getuigt van de voorbijgegane tijd, maar wonderschoon gestold in ons heden. De grot slokt in zijn oudheid de vluchtig menselijke ideeën op. En het individuele, vergankelijke menselijk bestaan.
De grot, het huis van 17.000 jaar oud waarvan de inwoners of bezoekers reeds lang geleden zijn gestorven, toont de dieren op weg naar het binnenste van de aarde. Zij bestaan en zullen blijven bestaan. Zij zullen nog eeuwen doordraven op die wanden. De vergankelijk moderniteit buiten de grot is ten dode opgeschreven. En met die moderniteit alle vergankelijke paradigma’s. Geen paradigma zal de grot overleven. Wil men het verhaal van de dieren vernemen, dan moet men bereid zijn vooroordelen ten opzichte van dieren te laten voor wat zij zijn. Er zal dan experimenteel gedacht moeten worden vanuit dier-perspectief.
DE EMPIRISCHE OBSERVATIE
Grote steun voor dit denkexperiment of voel experiment vind ik bij de schrijver John Cowper Powys. In zijn ‘My Philosophy up to date as influenced by living in Wales’ schrijft hij over hoe hij het leven ervaart. Hij noemt zichzelf een empirist.
‘For I am proud to be the sort of empiric who is called a quack, a charlatan, and even a mountebank because he insists on accepting the immediate shocking, startling, soothing, tantalizing, transporting, terrifying physical -psychical contacts with life , as his starting-points -‘the many’ as against the ‘one’ entering, you see, at the very start -in forming his patch-work hand-to-mouth philosophy’.
Powys beschrijft hoe hij impacts van het leven maar ook van natuurbelevingen of literatuur kan nemen als zijn startpunt voor zijn levensbeschouwing.
‘My system of thought-tricks or of thought-gestures, then, represents a return with a difference, with that inevitable difference which all such Renaissance must reveal, to the chaoticisme, animism, fetishism, polytheism and pluralism and even something uncommonly like magic, of those happy ages before the authoritarian Parties and Dictators in both religion and science became the totalitarian absorbers of and the infallible announcers of all the truth as they have taken upon themselves to be to-day’,
…vervolgt Powys zijn uiteenzetting van zijn levensbeschouwing. Voor mij klinkt dit citaat als muziek in de oren omdat deze empirische levenshouding noodzakelijk lijkt te zijn voor het achterhalen hoe de relatie tussen mens en dier in de prehistorie is opgeschilderd in de grotten van Lascaux.
BATAILLE’S ONTROERING
Wanneer ik de beschouwingen neem van de filosoof Bataille, die 25 jaar lang met dit onderwerp bezig was en dagen en nachten in de grot van Lascaux verbleef om de schilderijen op hem in te laten werken, sluiten deze aan bij Powys’ levensbeschouwing. Dit omdat Bataille zijn inzicht in de afbeeldingen van de beschilderde grot-wanden baseert op een empirisch argument.
‘Als ik naar vitrines vol prehistorische fossielen en gereedschappen kijk’, redeneert Bataille, ‘doet me dat niets. Het feit dat de prehistorische mens wellicht honger had en daarom op een succesvolle jacht hoopte, doet mij ook eigenlijk niets. Maar de afbeeldingen die hij heeft gemaakt, die doen we wel wat, die raken me in mijn hart. Dat valt niet te verklaren uit één of andere pragmatische functie die de afbeeldingen misschien hadden‘.
Dat de schilderingen nog steeds tot de verbeelding spreken komt volgens Bataille doordat ze een beeld oproepen van het heilige. Er bestaan talloze beschrijvingen van volken die het heilige zien als iets machtigs dat tegelijkertijd ongrijpbaar en levensgevaarlijk is. Het heilige was bovendien nauw verbonden met de overtreding van verboden. Een universeel en fundamenteel verbod is het verbod om te doden; dit verbod wordt in veel culturen overschreden tijdens offerrituelen. Misschien zijn de schilderingen gemaakt in een tijd dat de overtuiging dat mensen superieur zijn aan dieren niet was uitgekristalliseerd. Het onderscheid tussen mens en dier berust tenslotte op een overtuiging dat mensen anders of beter zijn in vergelijking met dieren. Maar waren de mensen ten tijde van Lascaux beter dan dieren? Het naturalisme van de schilderingen geeft aan dat men respect had voor het dier. Datzelfde respect had men niet voor de mens; in de mensen afbeeldingen wordt het menselijk onderwerp als het ware verminkt, onder meer door de toevoeging van dierlijke kenmerken. Blijkbaar ging het erom het menselijke te ontkennen ten gunste van iets heiligs dat geassocieerd werd met het dier. Slechts getooid met het prestige van het beest is de mens in de schilderingen gethematiseerd.
Batailles’ these is zonder meer interessant. Zijn argument ‘De schilderingen doen mij meer dan vitrines vol prehistorische gereedschappen’ is een empirisch argument dat interessante bespiegelingen tot gevolg heeft gehad. De bespiegelingen zijn zinnig maar ook eigenzinnig. Ze onderstrepen dat iedereen zijn eigen interpretatie kan en mag geven van Lascaux. Totdat het wetenschappelijke onderzoek is afgerond en de filosofen zijn uitgedacht, kan je veronderstellen dat de kennis verloren is gegaan. Wat overgebleven is, is de schoonheid en die interpreteert ieder naar believen.
DE ONVERSTAANBARE TAAL
De prehistorische grotten vertellen een verhaal, zoals ook de tekeningen en hiërogliefen in de Egyptische piramides een verhaal vertellen. Zoals ook de zegelringen uit het oude Mesopotamië een verhaal vertellen.
Het verhaal van Inanna, de godin van het oude Mesopotamië, is een aantrekkelijk verhaal. Haar naam is in Noord Sumerië Ishtar en haar grootheid ten tijde van de Bronstijd is vergelijkbaar met Isis van Egypte en Cybele van Anatolië. Zij is het archetypische vrouwelijke en haar leven is het verhaal van geboorte, moederschap, sexuele liefde en vruchtbaarheid, de hemel en de dood. In haar verhaal van het heilige huwelijk wordt de maan en de zon, de aarde en de hemel symbolisch verbonden. De vegetatie-god waarmee Inanna zich trouwt, is Dumuzi-Tammuz. Het overgeleverde gedicht van deze ceremonie vertelt hoe de Summarische bevolking dit ritueel op de juiste maanstand in het Summarische paleis uitbeeldt. Rond 2250 voor Christus liep de hoge priester die Dumuzi verbeelde naar de tempel en bracht offers mee voor Inanna. In het gedicht van 2250 voor Christus wordt het huwelijk tussen Inanna en de vergoddelijkte koning Isin-Dagan uitgebeeld:
She embraces her beloved husband.
Holy Inanna embraces him.
The throne in the great sanctuary is made glorious,
Like the daylight.
The kind like the Sun-God,
Plenty, happiness and abundance before him prosper.
A feast of good things they set before him,
The dark-headed people prosper before him.
Tot hier lezen we een in scène gebracht ritueel. Het toneel is als het ware geschetst. We denken dat twee mensen elkaar ontmoeten. Maar dan volgt een dialoog voor tweeërlei uitleg vatbaar.
Dumuzi zingt;
My sister, I would go with you to my garden.
Inanna, I would go with you to my garden.
I would go with you to my orchard.
I would go with you to my apple tree.
There I would plant the sweet, honey-covered seed.
Inanna zegt;
He brought me into his garden.
My brother, Dumuzi, brought me into his garden.
I strolled with him among the standing trees,
I stood with him among the fallen trees,
By an apple tree I knelt as is proper.
Before my brother coming in song,
Who rose to me out of the poplar leaves,
Who came to me in the midday heat,
Before my Lord Dumuzi,
I poured out plants from my womb.
I placed plants before him,
I poured out plants before him,
I placed grain before him,
I poured out grain before him.
I poured out grain from my womb.
In dit gedicht lezen we twee talen. De liefdestaal tussen man en vrouw. En het verhaal van het zaaien, oogsten en de vruchtbare aarde. Inanna spreekt over haar baarmoeder waaruit ze graan laat stromen wanneer Dumuzi haar mee naar de tuin -de vruchtbare aarde- neemt.
Voor de meeste lezers zal het duidelijk zijn dat het ritueel waarin Inanna en Dumuzi samenkomen een vruchtbaarheidsritueel is. Het gedicht is als het ware dubbeltalig. Dat dubbeltalige aspect vinden we ook terug in het verhaal van de Egyptische Isis en Orisis. De relatie tussen Isis en Orisis is te beschrijven als van de creatieve krachten van de aarde. Het is een verhaal van mensen die de creatieve krachten van de aarde verbeelden. Zo groeit uit Orisis graan dat door de priester water wordt gegeven. Is Orisis een mens? Of de aarde? Of verbeeldt Orisis zowel de aarde als de mens? Valt in dit verhaal de vruchtbaarheid van de mens samen met de vruchtbaarheid van de aarde? Of moest het verhaal van de aarde geantropomorfiseerd worden ten einde het begrijpelijk te maken? Zoals ook het geval is in het fraaie verhaal van Inanna en Dumuzi?
Wat hier in ieder geval uit geconcludeerd kan worden is dat oude verhalen, tekeningen, rituelen een andere taal kunnen hanteren die ons als dubbeltalig overkomt. Maar misschien lopen hier niet twee verhalen door elkaar. Wij, moderne mensen, lezen er twee verhalen in: het verhaal van de vruchtbare aarde en de zaaitijd en het verhaal van de mens. Wij lezen er twee verhalen in omdat wij de natuur en de vruchtbaarheidscyclus van de aarde, de seizoenswisselingen, de zaai en oogsttijd onderscheiden van het verhaal van de mens en diens liefde en intermenselijke relaties. Net zoals wij, maar nu loop ik op de zaak vooruit, een onderscheid maken tussen mens en dier door te veronderstellen dat er überhaupt een onderscheid te maken valt. Wanneer we een denkexperiment doen en ons trachten te verbeelden dat deze onderscheidingen tussen aarde, dier en mens niet zo evident zijn als het nu voor ons lijkt, ontstaan er nieuwe interpretaties. Ineens bezien we het verhaal van Inanna en Dumuzi of Isis en Orisis niet meer als dubbeltalig maar als een consistent verhaal. Een verhaal dat mens en aarde als gelijkende en gelijkwaardig beschrijft.
OUDE VERHALEN
Wanneer we kennis hebben gemaakt met de dubbeltalige oude verhalen van Isis (3000 v. Chr.) en Inanna (ongeveer 3500 v. Chr.) kunnen we terug naar de prehistorische grottekeningen van 17.000 v. Chr. Dat is een hele stap terug in de tijd. Welhaast een te grote stap. Om zo’n gapend gat in de tijd te kunnen overbruggen, moeten we nadenken of dat het überhaupt tot de mogelijkheid behoort. We zouden moeten concluderen dat het verhaal van Inanna en Isis al moeilijk genoeg is te lezen met de bedoelingen en intenties zoals het ooit eens neergeschreven is. Te lezen met de geest, de denkwijze en de cognitieve inhoud van een persoon van 3500 jaar terug. Kunnen we de grottekeningen zien en begrijpen door een transformatie van onze geest naar een grotschilder van 17.000 jaar terug in de tijd? Kunnen we onze mentale inhoud transformeren? Zelfs Bataille nam er 25 jaren voor om tot heel bescheiden, hypothetische argumenten te komen.
Laten we eens bedenken wat we met zekerheid kunnen zeggen van de grotschilderingen. Zonder twijfel opperen we dat er dieren geschilderd zijn. Maar is dat zo evident? In het verhaal over Orisis -waar graan uit groeit- denken we een mens te zien waaruit graan groeit. We hebben al moeite om met zekerheid te stellen of het verhaal van Isis en Orisis een mensen of vruchtbaarheidsverhaal is. Wij zien dieren geschilderd op de rotswanden van Vallon Pont d’ Arc en Lascaux. Maar wanneer Orisis als mensenfiguur de aarde verbeeldt, dan zouden de dieren van Lascaux zonder enige twijfel een vergelijkbare verbeelding kunnen zijn van iets bewegelijks (ze draven immers allemaal een kant op) en derhalve bijvoorbeeld de wind kunnen verbeelden. Of een waterstroom, of de trek van mensen naar een veilige plek.
Het volgende feit dat we zouden kunnen stellen van Lascaux is dat de mensen er veel voor over hadden de rotsschilderingen aan te brengen. De inspanningen en de gevaren waaraan de mens zich blootstelde ten einde de schilderingen aan te brengen zijn indrukwekkend. Lange passages werden afgelegd om in de beschilderde ruimtes te komen. Dieren, gehuisvest in de grotspleten, werden getrotseerd. De koude, de duisternis, het gevaar te verdwalen…en dan het schilderen zelf met giftige pigmenten bij het bewegelijke licht van een fakkel. De krassen in de rotswanden met scherpe voorwerpen en het zoeken en gebruik maken van het oneffen vlak en plafond. Een Sixtijnse Kapel van 17.000 jaar geleden? Nou nee, de (on)comfortabele positie van Michelangelo (hij lag op steigers) is niet vergelijkbaar met de barre condities waaronder de prehistorische schilder moest werken (vuur, koude, gevaar). Dit argument, het argument van het ‘er veel voor over hebben’, blijkt stand te houden. De bezieling die de schilder had en schilders van prehistorische schilderingen hadden, is wel degelijk vergelijkbaar met die van prehistorische bouwers van monumenten zoals Stonehenge, Avebury en Silbury Hill. En ook met de piramides en de latere Kathedralen in West-Europa. Meer feiten hebben we niet dan dat er dieren geschilderd zijn om waarschijnlijk het schilderen van dieren zelf. Nogmaals, misschien zijn dieren geschilderd om het water of de wind te verbeelden. En dat er sprake is van een enorme bezieling die de schilders ertoe motiveerden de schilderingen aan te brengen.
Minder subjectief is dat de schilderingen mooi zijn. Ik geloof wel dat zo’n subjectief oordeel kan rekenen op instemming, maar misschien vonden de schilders het naturalisme waarmee ze schilderden niets meer dan gewoon. Het probleem dat zich na het verzamelen van deze harde en minder harde feiten voordoet, is het identificeren van de schilderingen. Gaat het hier om buitengewoon fraaie en bezielde schilderingen van dieren of moeten we sceptisch zijn en concluderen dat het gaat om schilderingen van iets dat door dieren uitgebeeld wordt. Proberen we deze twee voorlopige conclusies met elkaar in overeenstemming te brengen dan mogen we spreken van een belangrijk gegeven met betrekking tot de dieren. Immers, wanneer het gaat om het dier of wanneer het gaat om iets dat verbeeld wordt door het dier, het dier is het belangrijkste gegeven tot dusver. Of het dier gewoon of mooi of buitengewoon mooi is weergegeven, de kunstzinnige waardering van de schilderijen is irrelevant wanneer we het hebben over de keuze van het te geschilderde object, te weten, het dier. Het dier was belangrijk, als medium om iets te verbeelden of als wezen an sich. Het dier was het object van de bezieling: door het schilderen van dieren werd een passie, een missie volbracht. Welke en waarom weten we niet, maar dat er veel voor over was, fysieke ontbering en artistieke inspanning, is klaarblijkelijk.
Het laatste feit dat we kunnen overdenken, is dat er vele grottekeningen zijn gevonden waarop het dier prominent vertegenwoordigd is. Het dier vormt op de rotsschilderingen, waarvan er waarschijnlijk vele onder de zeespiegel liggen en nimmer meer gevonden kunnen worden, steeds het object van de thematisering van een ons onbekend verhaal.
DIEREN EN HUN TAAL
Onze hedendaagse relatie met het dier kenmerkt zich door een nogal tweeslachtige houding. We beschouwen het als etenswaar, proefdier, sportattribuut en knuffelobject. In al deze functies wordt het dier ondergeschikt gemaakt aan de doeleinden die de mens stelt. We knuffelen het dier zo intens dat het dier zich gaat richten op de mens en zijn natuurlijke leefomgeving en taal met soortgenoten vergeet. We gebruiken dieren als proefobjecten om onze make-up en medicijnen op uit te testen. We willen bekers en medailles halen, desnoods maken we het paard na de wedstrijd af omdat het z’n benen heeft gebroken. En tenslotte zijn we niet erg kieskeurig met het eten van vlees, althans de economische belangen prevaleren boven de ethische. Onze relatie met dieren is door de steeds verder doorgedraafde veronderstellingen dat wij superieur zijn aan de dieren, doorgeschoten in willekeurige utiliteitsbeginselen. Markante voorbeelden ten over: we hebben een schaap voor het gerecht gesleept, apen naar de maan gestuurd en ergens in Nederland liggen een op intensive care honden hun derde chemokuurtje te doen.
Uiteraard zijn er ook biologen en de wat meer kritische mensen die zich inzetten om een ‘natuurlijke’ leefomgeving en condities voor dieren te realiseren. Die het bestuderen van dieren in hun eigen leefwereld interessanter vinden dat het dier in de kooi of aquarium. Maar dat het dier te lijden heeft van de superioriteit van de mens zal toch door de meesten beaamd worden.
LEREN VAN DE DIEREN VAN LASCAUX
Wanneer men de geconditioneerde superioriteit ten opzichte van dieren afbreekt, beseft men hoe de mens het dier tekort doet. Zelfs wanneer we voor het dier zorgen of het knuffelen, schieten we tekort in gevoelens van respect tegenover het dier. We leggen reservaten aan, prachtige dierentuinen of hangen een kooi vol hamsterdraaimolens…het is nog steeds een zorg om het dier dat niets (behalve geld) van ons kost. Waar we onze superioriteit niet voor hoeven in te leveren. Maar stel dat we dat wel doen. Stel dat we onze superioriteitgevoelens eens op de tocht zetten. Dan doen we nieuwe ontdekkingen.
Eén van die nieuwe ontdekkingen betreft de grotschilderingen. We willen het verhaal van Lascaux leren ontsluiten maar moeten erkennen dat we maar weinig harde feiten kunnen achterhalen. We bestuderen de grond, de verfstoffen, de artistieke waarde, de menselijke inspanningen die nodig waren de schilderingen aan te leggen. We bestuderen de handafdrukken, de cirkels, de krassen in de wand, de botten en voetafdrukken op de grond. We bekijken de voorouders van onze dieren, we concluderen dat ze zwanger zijn afgebeeld of dat ze al rennende zijn weergegeven. We hebben het over een Sixtijnse kapel van de ijstijd, oude graffiti of een prehistorische kunst. Maar wat overgeslagen wordt in al deze beschouwingen is het geschilderde object, het dier. Ik bedoel niet dat we de dierenschilderingen niet bewonderd hebben. Dat we hebben gekeken naar welke dieren geschilderd zijn. Naar hoe ze geschilderd zijn. Waar ik op doel is dat we de schilderijen hebben bestudeerd maar niet de dieren zelf. We bestuderen het verhaal van de prehistorische schilder, maar we vergeten het verhaal van de prehistorische dieren te bestuderen. We trachten met het onderzoek naar de grotten de geest van onze voorouders te begrijpen, maar we kruipen niet in de geest van het prehistorische dier. Neen, dat doen we niet omdat het kijken in de geest van onze voorouders een schier onmogelijke taak is, het proberen te begrijpen van dieren is zo niet uitgesloten. Maar toch, er zijn voorbeelden die het tegendeel bepleiten.
HET DIER VAN DE MENS
Dat er een onderscheid valt te maken tussen mensen en dieren is geheel te danken aan de menselijke eigenschap zich te willen onderscheiden. Wij zijn geheel vertrouwd gemaakt met deze onderscheiding. Wanneer we niettemin de mythologie bestuderen, kan een andersoortige relatie tussen mens en dier vast beschreven worden. Heel makkelijke voorbeelden zijn bijvoorbeeld de uitspraken en riten van de Amerikaanse indianen. Niet zelden leest men vol romantiek de prachtige uitspraken van Chief Seattle die spreekt over de dieren en rivieren als zijn ‘voorouders’ en ‘broeders’. De wijze Indiaan spreekt niet tegen ons om ons een romantisch beeld bij te brengen. Neen, hij legt zijn levensbeschouwing en cultuur aan ons uit. Zonder sentiment of romantiek moeten we met kracht proberen ons in te leven hoe het werkelijk voelt een beer of paard als je broeder te beschouwen.
Misschien lukt dit denkexperiment nog. Moeilijker wordt het je dierenbroeders en zusters te beschouwen als wijs. Of als medium voor goddelijke boodschappen. Neen, niet zozeer het dier maar de heilige krachten welke het dier onthult, zijn dan het object van de verering.
Maar er zijn ook middenwegen bewandeld. We herkenden dierlijke driften in ons hetgeen ons lichaam dierlijke karakteristieken gaf. Maar onze geest, onze ziel was goddelijk. Althans dat was de Middeleeuwer de mening toegedaan. In de moderne tijd is deze visie bijgedraaid. Biologen kunnen na nauwkeurige observatie sociaal gedrag aanwijzen bij bijvoorbeeld apen en koolmezen. We zijn dankzij het werk van biologen weer naar elkaar toegegroeid. Immers, dieren en mensen hebben gemeen dat ze met elkaar kunnen praten, ze onderling seksuele en sociale relaties vormen.
Wanneer we de taxonomie (het wetenschappelijk classificeren) van mensen en dieren even terzijde schuiven, kunnen we nieuwe gedachten ontwikkelen. Uiteraard moeten we dat niet alleen in gedachten doen, maar ook met ons gevoel. We moeten een enorm taboe opheffen dat is ingesteld om de gebruikelijke classificatie te doen standhouden. Ik bepleit niet met een aantal dieren rond een tafel te gaan dineren. Noch met een duif te gaan picknicken. Echter, willen we het raadsel van Lascaux kunnen ontrafelen dan moet er een soort respect en empathie ontstaan dat dwars door de taxonomische barrières breekt. Het onderscheid tussen mens en dier moet als het ware semipermeabel worden: noodzakelijke onderscheidingen blijven bestaan ter preventie van ziekten, sentimenteel gedrag, idiotie en sodomie. Maar uitwisselbaar moet worden het vermogen tot communiceren, gevoelens van respect en liefde. Dit element van uitwisseling of vloeibaarheid is op veel verschillende wijzen uitgedrukt. Om enkele voorbeelden te noemen; het sociale karakter van het totemisme, de mythen van geboorte en dood van de wereld uit dieren. Maar ook visueel heeft de mens een scala aan hybride entiteiten gecreëerd die doen vermoeden dat de relatie tussen mens en dier een enorme reikwijdte aan motieven en implicaties heeft; de Centaur (paard-man), de Minotaur (stier-man), Echidna (slang-vrouw), Pegasus (paard-vogel) en de Sfinx (vrouw-leeuw-vogel).
Het belangrijkste aspect van het doorbreken van de grenzen tussen mens en dier is wel het werk van de sjamaan. De religieuze specialist die dwaalt tussen hemel en onderwereld en niet zelden een gevecht moet leveren met een dier of een dier ontmoet als zijn begeleider. De sjamaan transformeert zichzelf in een dier en heeft contact met de overige dieren. Enkele aspecten van het werk van de sjamaan zijn verrukkelijk speels beschreven door Terence H. White. Deze auteur laat Merlijn de jeugdige Koning Arthur in meerdere dieren transformeren als scholing voor zijn aankomend leiderschap. Wanneer Koning Arthur vele jaren na zijn scholing zijn innig geliefde metgezellen in een grot ontmoet;
“Doe de deur open en kijk”, (zei Merlijn tegen Arthur). Hij deed hem open (…)…en het beste van alles was, zijn oudste vrienden waren er (…). Zij (de dieren c.q. Arthurs vrienden) zaten in een kring rond het vuur; das, die zich bedeesd overeind hees terwijl een ware lawine van beschreven vellen papier uit zijn schoot in de haard vloog; T.natrix, die zich ontrolde en met een ebbenhouten tong trillende waarmee hij van plan was, zo nodig, de vorstelijke hand te kussen; Archimedes, die op en neer danste van plezier en verwachting, de vleugels half spreidend en ermee fladderend, als een kleine vogel die vraagt om gevoerd te worden; Balin, dier er voor het eerst van zijn leven verpletterd uitzag, omdat hij bang was dat hij misschien vergeten was; Cavall, zo gekweld door de heerlijke van zijn gevoelens dat hij zich in een hoekje moest afzonderen om over te geven; geit, die de keizerlijke groet in een vooruitziende flits lang geleden had gegeven; egel, die loyaal en rechtop aan het eind van de kring stond, waar men hem afgezonderd van de anderen had doen plaats nemen vanwege zijn vlooien, maar vol vaderlandsliefde en verlangend, indien mogelijk, te worden opgemerkt. Zelfs de enorme opgezette snoek, die een noviteit was boven de schoorsteenmantel onder de Stichter, scheen met een smekend oog naar hem (Arthur) te kijken. “O, mensen!” riep de koning uit.
Het antropomorfiseren en de reactie van Arthur op het weerzien van zijn vrienden ontroert de lezer. Terence White heeft speels geschreven aan de hand van een prachtige legende. De premissen zijn ‘scholing door observatie van het dierenrijk’ en ’empathie met het dierenrijk’. Als vanzelf volgt het moment waarop we onze dierenvrienden begroeten met ‘O, mensen!’.
De sjamaan, Merlijn en de vakkundige bioloog vertellen het verhaal van nauwkeurige observatie en empathie. Deze ingrediënten zijn onmisbaar om gevoelens van verantwoordelijkheid en empathie op te bouwen. Op een meer directe wijze verhaalt het volgende gedicht van een puur inlevingsvermogen:
Vlinder/papillon
Een vlinder danst rond mijn hoofd
en zet zich opeens op mijn knie.
een trillend rustpunt van leven.
in het gras aan de rand van het water
zit ik een vlinder te zijn.
De Klimmende Boomvrouw
Catharina van der Linden
LASCAUX ADEMT SCHOONHEID MAAR ZWIJGT IN ALLE TALEN
Zo wandelt men denkbeeldig door de grot van Lascaux. Men probeert vanuit mensen en dieren ogen te kijken naar de schilderijen. De dieren zijn zo vrienden, neen zelfs broeders en zusters. Net zoals de jonge Koning Arthur is ontroerd, begroet men de dieren met ‘O, mensenlief, wat mooi zijn jullie’. Net zoals Bataille, die een interessante filosofie over de grottekeningen heeft ontwikkeld, loopt en kruipt de ware geïnteresseerde mens daar rond. Zo bevoordeeld als Bataille was, is men helaas niet. Vandaag de dag zal men zich met plaatjes en kleurenfoto’s tevreden moeten stellen. Desalniettemin valt te denken aan Franciscus van Assisi en aan de ontroerende foto’s van het zwaar autistisch kind dat lacht wanneer een dolfijn langs zwemt en tegen het kind spreekt in dolfijnen-taal.
Zo zal men beseffen dat de grottekeningen niet alleen ontroeren vanwege de schoonheidservaring. De grot ademt schoonheid maar zwijgt in de ons bekende mensentaal over haar verhaal. De gedachte dringt zich op van een menselijke tekortkoming; het tekort schieten in broeder en zuster gevoelens ten opzichten van het geschilderde dier. We bestuderen de tekeningen maar slaan iets over. We bekijken het als een schilderij, maar het schilderij heeft een object. We beschouwen Lascaux als een Sixtijnse kapel maar vergeten dat het de prehistorische mens misschien geheel niet om het schilderen was gedaan. Zij, deze schilders, waren gefascineerd door het object dat in talloze grotten een hoofdrol speelt; het dier. We willen Lascaux ontsluiten en doen enorme moeite in de geest van de prehistorische mens te kruipen. We moeten echter onthouden dat het onderscheid tussen mens en dier door de geschiedenis heen diverse vormen heeft gekend. De schilder was bezield in vrij letterlijke zin van het dier en als weergave van deze bezieling schilderde hij of zij deze dieren op een naturalistische wijze.
Willen wij het verhaal van Lascaux leren kennen dan zou het kunnen zijn dat we in de huid van het dier moeten kruipen. We moeten onze huidige veronderstelling van superioriteit verlaten, experimenteren met onze empathische vermogens en een subtiele wilskracht ontwikkelen. Want wij zijn ergens in de geschiedenis gestopt met ons in te leven in het dier. Met onze superioriteit kwam het breekpunt in het communiceren met hen. Deze dramatische breuk moeten we herstellen. Want het Lascaux-dier spreekt wel, maar de mens verstaat ’em niet meer. Wanneer we onze superioriteit transformeren in respect en op den duur respect in liefde, dan zal het communiceren tussen mens en dier weer op gang komen. Vele verhalen zullen volgen.
Paula Kuitenbrouwer
Drs. P.M.L. Kuitenbrouwer is kunstenares in Utrecht. Ze studeerde Wijsbegeerte aan Utrecht Universiteit en aan de Universiteit van Amsterdam. Paula is vegan.
Paula’s Etsy shop is hier en Paula’s portfolio is hier.