Dieren, Lascaux, Bataille, & Paleopsychologie
De relatie tussen mens en dier is minstens even plezierig als problematisch vergeleken de relatie tussen mensen onderling. Mens en dier kunnen elkaar bezien als een ‘noodzakelijk’ onderdeel van de voedselketen. De mens kan het dier gebruiken voor z’n welvaart en het camoufleren van z’n handicap. Niet te vergeten kunnen mens en dier affectief tot elkaar staan. Hierbij is het de vraag in hoeverre het affectieve aspect bij het dier een door de mens geantropomorfiseerde interpretatie is van een dierlijk instinct. De mens wringt zich, in de relatie tot het dier, in vreemde bochten. Er bestaan talloze vervelende voorbeelden die duiden op een problematische relatie tussen mens en dier daar waar belangen botsen. De relatie tussen mens en dier samenvattende in termen van utiliteit, affectie en agressiviteit is kenmerkend voor de huidige samenleving. Eens was deze relatie geheel anders. Hypothetisch kan gesteld worden dat termen als respect en geestverwantschap moeten hebben gedomineerd in de beschrijving van de onderlinge relatie. Niet zo lang geleden ervoer ik een geheel andersoortige verhouding tussen mens en dier.
PREHISTORISCHE GROTSCHILDERINGEN VAN DIEREN
Voor mij zijn de prehistorische grotschilderingen het meest illustrerend voor het beschrijven van de archaïsche verhouding tussen mens en dier. Uiteraard betreft het hier een gewaagde illustratie, daar de functie van de grotschilderingen en de daaruit af te leiden relatie tussen mens en dier op veronderstellingen berust. Desalniettemin zijn deze hypothesen dermate interessant dat, gecombineerd met andere bevindingen over de prehistorische mens, een beeld gevormd kan worden van hoe eens mens en dier samenleefden.
Ook al blijven vele vragen met betrekking tot de grotschilderingen onbeantwoord, een aantal stellingen en interpretaties zijn vrij acceptabel. De prehistorische schilders hadden er veel voor over om de schilderingen aan te brengen, getuigende de lange weg die de schilders moesten afleggen om in de ruimte te komen die men in Lascaux de ‘Hall of Bulls’ heeft genoemd of de centrale ruimtes van de Vallon Pont d’Arc grot. De schilderingen oude graffiti noemen is onzin. Gezien de techniek van het schilderen, gezien het feit dat de verf giftig was en ook in de mond werd genomen om op de wand te spugen, mag men veronderstellen dat het hier een grote en riskante opgave betrof. Men bracht een ode aan de dieren door ze te schilderen in een zo’n verbluffende schoonheid dat Picasso, na het zien van de schilderingen van Lascaux, uitriep; “We have invented nothing”. En de schoolmeester van de vier, jonge ontdekkers van Lascaux bij het zien van Lascaux ” (I) shouted cries of admiration (…) I had literally gone mad” van zoveel pure schoonheid.
De functie van de grotschilderingen blijft voorlopig raadselachtig. Waarom alle dieren dieper de grot inrennen, waarom er zoveel tekens ingekrast zijn en waarom de mens zoveel minder fraai of als half dier is afgebeeld, dit zijn vragen die een lang traject van studie behoeven. Maar dan nog, zelfs wanneer men met antwoorden komt, blijven deze tijdelijk van aard.
In de negentiende eeuw dacht men aan de grotschilderingen als l’art pour l’art, een hypothese die niet lang standhield. Daarna kwamen structuralistische interpretaties. Vaste patronen zouden doelbewust in relatie staan tot andere patronen. Maar wat die patronen betekenen vertelt het meest moderne paradigma ons. Lewis-Williams en Dowson, twee Zuidafrikaanse onderzoekers menen dat deze patronen produkten van hallucinaties zijn. De grotschilderingen zouden dan ook direct in verband gebracht moeten worden met sjamanistische rituelen. Wat pleit voor deze hypothese is het in de mond nemen van giftige verf ten einde dit op de grotwanden te spugen. Het gif zal ongetwijfeld z’n werking hebben gehad. Lorblanchet, een onderzoeker die de grotschilderingen heeft getracht te reproduceren, suggereert dat de techniek een spirituele dimensie heeft gehad; “Spitting is a way of projecting yourself onto the wall, becoming one with the horse you are painting. Thus the action melds with the myth. Perhaps the shamans did this as a way of passing into the world beyond“. Het is niet ondenkbaar dat de schilders door het schilderen van de dieren gingen hallucineren en vervielen tot het aanbrengen van deze abstracte tekens. Want tussen het schilderen van de dieren, vaak vanuit esthetische en artistiek oogpunt, uniek goed weergegeven en de abstracte tekens (zigzaglijnen, cirkels en streepjes en roosters) een verschil zit van dag en nacht in weergave en waarschijnlijk betekenis.
De sjamanistische rituelen zijn door de twee Zuidafrikaanse onderzoekers goed onderzocht en betreffen vooral de schilderingen van abstracte tekens. Voor een interpretatie van zowel de weergave van dieren, mens en abstracte tekens leent zich de interpretatie van Anne Baring, historicus en schrijfster, en Jules Cashford, filosofie docent en schrijfster. Zij veronderstellen dat de grot de baarmoeder van de aarde is, die als een levend organisme wordt beschouwd. Het wegkruipen in de grot is niet alleen noodzakelijk om te overleven, het is het kruipen in het lichaam van de Moeder Godin. Soms zelfs 2 -3 kilometer verder de grot in liggen de centrale, beschilderde ruimtes.
Om de vraag te stellen naar het ‘waarom’ van deze schilderingen moet nagedacht worden over de band tussen de palaeolithische mens en het dier. Men moest dieren doden om te overleven. Al het gereedschap, de kleding en het voedsel kwam van het dier en daarmee wordt duidelijk hoe essentieel het dier voor de mens was. Dieren betekenende leven en overleven. Bovendien hadden de dieren kennis van de seizoenen en is het denkbaar dat niet alleen het dier voor de mens essentieel was, maar dat het dier zelf superieur was, getuigende deze kennis. Het is niet eens nodig de hypothese te opperen dat de dieren incarnaties van voorouders waren, zoals bij de Indianen. De dieren waren wijs maar moesten gedood worden. Dit veroorzaakte een conflict. Het is denkbaar dat de grotschilderingen het conflict weergeven of een expressieve compensatie zijn voor het leed dat gepaard ging met het conflict. Misschien vertellen de grotten een verhaal. Welk verhaal is zo oud als het verhaal van Lascaux dat schilderingen bevat van 30.000 tot 10.000 voor Christus? Welke verhaal was zo intens dat het zo lang opgeschilderd werd? Les Trois Frères (grot te Ariège te Frankrijk) vertelt onder anderen het verhaal van de verwonde beer. De beer is gewond en de schildering ervan zit onder de krassen en cirkels. Pijlen steken in het lichaam en de beer spuugt bloed. Zo’n schildering bevestigt niet alleen de voorbereiding of verwerking van een verschrikkelijk jachtritueel, ook kan het te maken hebben met de communicatie die men trachtten te verkrijgen met de beer zelf. De beer was wijs, superieur en gevaarlijk en moest derhalve vergeving gevraagd worden voor het toegebrachte leed en de dood.
COGNITIEVE ARCHEOLOGIE: PALAEOPSYCHOLOGIE
Om het beschreven conflict te begrijpen is het illustrerend te bestuderen hoe men de gedachtenwereld van de palaeolithische of archaïsche mens beziet. De studierichting die dit tracht te achterhalen wordt ook wel palaeopsychologie genoemd. In de huidige archeologiestudies wordt meer waardering opgebracht voor mysterieuze rituele activiteiten die niet marginaal maar relevant voor de menselijke ontwikkeling waren. In 1982 introduceerde Colin Renfrew, schrijver van het boek The Ancient Mind: Elements of cognitive archaeology, het nieuwe concept van palaeopsychologie als ‘Archaeology of the mind’. Een net zo moeilijke als interessante discipline.
Om palaeopsychologie succesvol toe te passen vereist het kennis over hoe de mens zichzelf en de omgeving ervoer. Veel deskundigen veronderstellen dat de mens zich niet bewust was van een eigen identiteit zoals wij dat zijn. Het onderscheid tussen ‘ik’ en ‘jij’ was ondergeschikt aan een groter besef dat alles wat leefde gerelateerd was aan en met elkaar. Oftewel, een wereld zoals die in mythische verhalen wordt beschreven. Uit de interpretatie van zo’n mythische wereld wordt duidelijk dat er geen wezenlijk onderscheid is tussen mensen, dieren en sterren. De identiteiten zijn aan elkaar gerelateerd, weerspiegelen zich in elkaar. Toen deze verbinding met elkaar minder werd, zijn er nog een aantal pogingen ondernomen om deze relatie en weerspiegeling te herstellen. Door ‘recentelijke’ citaten kan men kennis maken met hoe mensen eens met de aarde en de overige levende wezens hebben samen geleefd. In 1855 liet Chief Seattle ons zien hoe erg wij vervreemd zijn van het samenleven met de aarde en haar schone nazaten.
“Every part of this earth is sacred to my people. Every shining pine needle, every sandy shore, every mist in the dark woods, every meadow, every humming insect. All are holy in the memory and experience of my people. We know the sap which courses through the trees as we know the blood that courses through our veins. We are part of the earth and it is part of us. The perfumed flowers are our sisters. The bear, the deer, the great eagle, these are our brothers. The rocky crests, the juices in the meadow, the body heat of the pony, and man, all belong to the same family. The shining water that moves in the streams and rivers is not just water, but the blood of our ancestors. Each ghostly reflection in the clear water of the lakes tells of events and memories in the life of my people. The water’s murmur is the voice of my father’s father. The rivers are our brothers. They quench our thirst. The carry our canoes and feed our children. (…..)”.
Opmerkelijk is de overeenkomst van deze levensbeschouwing met de levensbeschouwing of mystiek van de Kelten. Ook de Kelten hadden een orale traditie van verzen en gedichten die blijk geven van een enorme verbondenheid van alle denkbare werelden; de kosmische, de Onderwereld (wereld van hallucinaties, meditatie en mystieke communicatie met Goden en dieren) en de aardse wereld. Zo verliefd als ik als tiener was op de wijsheid van de Indianen, zo gefascineerd ben ik nu door de kunst en wijsheid der Kelten.
Nu we -heel bescheiden- de geest van de oude mens hebben geprobeerd te analyseren, kan iets gezegd worden van het verbond tussen mens en dier. Chief Seattle zei het al; de dieren zijn onze broeders. Er is sprake van een familie en een bloedband tussen de levende wezens. U kunt zich het gevoelsmatige trauma voorstellen dat ontstond bij het doden van een oudere, wijzer familielid, de beer uit de grotten van Les Trois Frères. Het was niet alleen levensgevaarlijk, het was een zaak van tegengestelde ideeën: de beer was wijs en z’n leven was een aanwinst op de dun bevolkte aarde en de beer moest dood want er waren magen te voeden, kleren en gereedschap te maken en vet te branden. Zonder religieuze implicaties te willen opperen, omschrijft ‘bloedzonde’ deze situatie het meest treffend. Het laten vloeien van het bloed van de beer was gelijk aan het schade toebrengen aan de Moeder Aarde.
De grottekeningen zijn mijns inziens ontstaan uit een levensgroot gevoel van conflict. Want pas toen het leven in de natuur en het volmaakte besef van eenheid nolens volens barsten ging vertonen, zocht de mens een compensatie en ventilatie voor het gevoel verscheurd te zijn tussen tegengestelde gevoelens. Uit het beschreven conflict werd de religie als compensatie geboren en de kunst als expressie ervan.
“Because the unity of life is the central phenomenon of the situation of psychic origination, every disturbance of this unity -the felling of a tree, the killing or eating of an animal, and so on- must be compensated by a ritual offering, a sacrifice. For early man all growth and development depend on man’s sacrifice and ritual activity, precisely because man’s living bond with the world and the human group is projected upon nature as a whole”.
De religie, het offer als troost. De kunst, het voortvloeisel uit rituele activiteiten.
“If the blood of an animal slain in returned to the soil, it will carry the life principle back to Mother Earth for rebirth, and the same beast will return next season to yield its temporal body again. The animals of the hunt are regarded in this way as willing victims who give their bodies to mankind with the understanding that adequate rites are to be performed to return the life principle to its source”(J. Campbell).
REïNCARNATIE
Al is Campbell een autoriteit op dit gebied, zelf geloof ik niet in incarnatie van individuele mensen of dieren. Daarmee bedoel ik dat individuen ofwel karakters kunnen sterven. Een terugkeer van dit unieke karakter, hetgeen de optelsom van een constitutie, conditie en conditionering vormt, is volgens mij uitgesloten. Het unieke duidt al op het onvervangbare aspect van een persoonlijkheid, dier of plant. Sommige fenomenen zijn eenmalig, waaronder elke levend wezen. Dat een in de aarde begraven dier of mens z’n energie laat vervloeien in de aarde en dat de aarde deze weer kan afstaan aan andere levensvormen, ja, dat lijkt mij aannemelijk. Maar dat identiteiten aan recycling onderhevig zijn, neen, dat zou ook het verhaal van de Palaeolithische identiteits-loze identiteiten ontkrachten en derhalve de sterke verbondenheid tussen alle levende wezens als één familie onder druk zetten. Ik hanteer de minimale definitie van reïncarnatie. En beschouw het derhalve meer als een metafoor dan een term die een incarnatie van een al eerder geleefde geest in nieuw vlees verondersteld. Voor mij is reïncarnatie een begrip dat gerelateerd is aan de idee dat energie nimmer verloren gaat en transmutatie toelaat. Dit wil zeggen dat bij het sterven energie vrijkomt. Al ken ik de aard van de energie niet, op celniveau of spiritueel niveau, in wezen maakt het niets uit om de idee reïncarnatie toe te lichten. De mens heeft geleefd en het verschil tussen leven en dood is de aan-of afwezigheid van levenskracht. Deze kracht, lijkt mij, neemt aan het eind van het leven af en vervalt bij het sterven in andere vormen of blijft nog een tijd na-ebben. Het zal deze naëbbende energie zijn die mensen kunnen ervaren indien ze dicht bij de dode mens verblijven en diens ‘aanwezigheid’ voelen. Niet alleen mensen zijn bekend met deze naëbbende energie, waarvan aangenomen kan worden dat die in de sterkst uitgekristalliseerde vorm, te weten de botten, aanwezig is.
Ook olifanten zoeken contact met de dode soortgenoten door het aanraken van de botten. Zij keren terug naar de plaats alwaar het dode dier tot ‘stof’ is wedergekeerd. Ik heb films gezien waar de olifanten de botten koesteren, aaien met hun slurven, een eindje mee rondlopen om het stuk bot vervolgens weer te rangschikken bij de andere overblijfselen. Het is indrukwekkend te zien hoe deze intelligente dieren soortgelijke handelingen verrichten als de palaeolithische mens (naar schijnt), die niet alleen botten verzamelden voor het maken van gereedschappen, maar ook om ze lange tijd te vereren. De Chinese filosofie vertelt het ons duidelijk: hoe harder de opgebouwde materialisatie, botten, tanden en nagels, hoe groter de daarin neergeslagen energie. Niet voor niets worden relikwieën (botten, tanden, haren en nagels) van heiligen zo lang bewaard en vereerd. Naëbbende energie roept de behoefte aan contact op en vormt de steeds meer subtiel en vager wordende binding met de gestorvenen.
TERUG NAAR DE DIEREN
Opmerkelijk is dat de dieren van de grotschilderingen zo gesitueerd zijn dat het lijkt alsof ze de grot verder inrennen. Wanneer men er van uit gaat dat de grot de opening naar de Moeder Aarde is, de poort naar de dood en het nieuwe leven, zoals ik dat beschreven heb, valt één en ander samen. Het lijkt zonder meer de dood van het dier te bevestigen en een actieve weergave te zijn van de wens dat de dier snel door de Moeder aarde geabsorbeerd wordt. Zo’n these zou niet alleen het jachtritueel an sich bevestigen maar ook het concept van de zorg, het respect en de verwerking van de bloedzonde betreffende het dode dier.
In principe zijn veel theses te interessant te negeren. Ook die thesen die andere tegenspreken. Het is immers mogelijk dat de grotschilderingen, net zoals de Megalieten, een speciale functie hadden in de continuering van bepaalde rituelen. Dat de monumentale vorm over tienduizenden jaren heen steeds gelijksoortig is, wil niet zeggen dat de interpretatie van deze monumenten, grotschilderingen of steencirkels, uniform moet zijn. Zoals de steencircels begrepen kunnen worden “as a complex of grandiose manifestations of ideas that could well have been diverse, but among which the cult of the dead, nevertheless, played an important role”.
Zo zouden de grotschilderingen diverse vormen van animalisme kunnen weergeven. De term animalisme is niet geheel op z’n plaats omdat het hier een falend concept weergeeft: de palaeolithische mens zou niet hebben ingezien dat de mens superieur is aan het dier. In de palaeolithische tijd, maar soms ook nog in de huidige tijd, waren dieren heilig en dus superieur. Dat op de grotwanden soms nog een mens geschilderd is, soms geantropomorfiseerde figuren van half mens half dier, geeft aan dat er een intieme relatie was tussen mens en dier.
Het vereist een intense studie deze relatie te achterhalen, men zou ervoor buiten de moderne denkkaders moeten gaan. Men zou de legpuzzel moeten bestuderen van allerlei rituelen; het gebruik van dierbotten als orakels, het offeren van dieren in meren, het namaken van beren van klei, het naspelen van vruchtbaarheidsrituelen van dieren en de idee aannemen dat dieren superieur zijn, een ziel hebben en magische krachten en wijsheid bezitten. Deze studie vereist niet alleen een mentale inspanning, maar vooral een mentale flexibiliteit. Het verstand moet uitgerekt worden tot 30.000 voor Christus!
BATAILLE
Diegene die een intense studie van de grotten heeft kunnen opbrengen is de Franse filosoof Georges Bataille. In 1955 publiceerde hij een boek onder de naam Lascaux ou la naissance de l’art. Het boek wordt helaas noch door palaeontologen noch filosofen gelezen. Ik had zo graag 25 jaar lang z’n studie van Lascaux willen volgen. Vooral de dagen en nachten die Bataille in Lascaux verbleef ten einde de grottekeningen te bestuderen. De bevindingen die Bataille heeft gemaakt zijn interessant. Ook Bataille is gefascineerd door het verschil tussen de afgebeelde mens en dier. De mensenafbeeldingen zijn schetsmatig en lijken soms niets met de dierschilderingen, veelal gestileerd, te maken te hebben. De dood moet angst hebben ingeboezemd, aldus Bataille, getuigende het feit dat de palaeolithische mens hun doden begroeven. Op de dood rustte een soort taboe. Het profane, noemt Bataille het doelrationeel handelen dat de palaeolithische mens eigen was en de graven die uit die tijd te vinden zijn. Uiteraard staat het profane niet op zich. Is er sprake van een heiligschennis, dan bestaat iets heiligs. Het doden van dieren is heiligschennis, mensen en dierenoffers kunnen in het licht gezien worden van het verzoek om vergeving.
Het empirische argument van Bataille spreekt een pragmatische functie van de grotschilderingen tegen. Bataille beschrijft het verschil in gevoel en ervaring bij het schouwen van palaeolithische gereedschappen en de schilderingen. De grotschilderingen maken een veel diepere indruk, aldus Bataille, ze raken het hart. Dit valt niet te verklaren uit de pragmatische functie die men deze schilderingen destijds (rond 1955) toedichtte. Volgens Bataille roepen de schilderingen het beeld op van het heilige. Het beeld van de dieren, het naturalisme waarmee ze geschilderd zijn, geven blijk van het respect dat men voor de dieren had. Dat de mensenafbeeldingen dit niet doen getuigt van het feit dat de mens dit respect reserveerde door de dieren alleen. Mijns inziens treft Bataille in z’n beschouwingen een goede snaar. Immers wanneer de schilders zo fraai, artistiek zo buitengewoon kundig, zelfs rekening houdende met de oneffen wanden van de grotten en daar zelfs voor het effect gebruik van makende…dit talent had ook aangewend kunnen worden voor de mensenafbeeldingen. Maar dit is doelbewust niet gedaan. “Slechts getooid met het prestige van het beest” een vacht of een gewei, dan was de mens een afbeelding waard. Pas dan werd de mens gethematiseerd.
Met zekerheid kan het volgende gesteld worden. De dierschilderingen zijn buitengewoon prachtig. Het heeft de palaeolithische mens veel inspanning gekost. De dieren rennen de grotten in. De mensenafbeeldingen zijn artistiek benedenmaats afgebeeld. De palaeolithische mens heeft doelbewust de schilderingen over tienduizenden jaren aangebracht. Het verhaal van het waarom is complex en uiterst moeizaam te achterhalen. Misschien zal er net zo weinig met zekerheid gezegd kunnen worden als het aantal grotten dat ons ter beschikking staat. Door de stijgende zeespiegel ligt het merendeel van de beschilderde grotten waarschijnlijk onder de zeespiegel. Net zoals vele grotten onder de zeespiegel liggen, zich als het ware onttrekken aan onze vinding, zo ontglipt de ware betekenis van de schilderingen zich aan ons bewustzijn dat -als door een zee- gescheiden lijkt te zijn van de diepe palaeolithische geest der voorouders. Ergens, diep in ons oude genenmateriaal ligt het antwoord, maar een zee van nieuwe informatie heeft het overspoeld en alleen door intense studie, zoals van Bataille, komen gefragmenteerde, intelligente inzichten aan de oppervlakte.
HET DODE DIER
Ik herinner mij dat ik een geliefd huisdier moeten laten inslapen. Het werd steeds zieker. Ik herinner mij een enorm verzet en hoop dat het onvermijdelijke te vermijden was. Het was één van de meest tegennatuurlijke dingen die ik moest doen; ik wilde het dier verzorgen en bij mij houden en moest het opgeven.
Het dode dier werd in de koude grond gelegd en de aarde dekte het nog lauwe beestje toe. De warmte van het dier, de energie zou vervallen en het dier zou verder sterven. Uiteraard was het dood, maar in tegenstelling tot een geconstateerde dood -het wegvallen van biochemische funkties- is sterven geen momentopname maar een proces. Nadat ik het dode dier begraven had, speelde schuldgevoelens en verdriet een grote rol. Ik herinner mij dat ik somber was. Zo viel ik, de eerste avond na de dood van het dier, somber in slaap. s’ Nachts werd ik plots wakker. In m’n droom had ik het dier zien zitten op een zacht, blauw kussen. Dit symboliseerde zondermeer een hemelse staat. Ik had het dier voer gebracht en terwijl ik het dier benaderde, knorde het van genot. Het zat prinsheerlijk, ja, het gaf zelfs blijk van genot. Ik was stomverbaasd. Het was zo’n contrast met hoe het dier de laatste dagen stil en zielig in een hoek had gezeten. Zo gelukkig had ik het dier bij leven de laatste tijd niet meer gezien. Hoe kan zo’n beeld in m’n droom dan ontstaan? En, hoe kan ik in een zo’n trieste stemming een zo’n plezierige droom ontwikkelen?
De volgende nacht schrok ik wederom wakker. In een lucide droom had het dier onder de slaapkamerkast gezeten en had z’n kop omhoog gegooid. Ik kende dit gebaar maar al te goed. Het was een teken van plezier. Het dier leek niet alleen gezond maar ook erg in z’n nopjes. De dag daarop gaf ik toe aan de idee dat er iets vreemds gaande was. Met mij of met het dier, ik weet het niet. Het dier was stervende en ik riep het steeds weer op in m’n dromen, in m’n gevoel en bewustzijn. Ik herinner mij dat ik overvallen werd door een vreemdsoortig idee. Wat zich sterk aan mij opdrong, ja, inderdaad als een idee dat niet door mij voortgebracht was, maar zich aan mij opdrong, was een indruk dat het dier een grote vorm aannam. Niet zichtbaar, niet voelbaar maar als een aanwezige identiteit waar ik opnieuw kennis mee maakte. Het riep respect en ontzag op. Ik was er zeer verbaasd over. Ik herinner mij dat ik schrok van deze ideeën of indrukken. Diverse malen riep ik mijzelf tot de orde, maar de indrukken bleven dominant. Ik wist ze niet te plaatsen alleen maar te observeren. Ik meende er goed aan te doen de ideeën scherp te onthouden om, wanneer het verdriet over was, ze rustig te overdenken.
Later heb ik bedacht dat het een unieke ervaring was. Het was een ervaring met de dood, die, omdat het hier een dier betrof in een geheel andere maat of omvang bestudeerd kan worden in vergelijking met de dood van een mens. Dat wil zeggen, bij het sterven van mensen is het verdriet zo allesoverheersend dat het opvangen van de glimp van de dood of van een ziel onmogelijk is. Het verdriet was beperkt (in vergelijking met verdriet over het verscheiden van een mens, het was groot in vergelijking met het verdriet over een gekapte boom) en kon daardoor niet domineren over gedachten en gevoelens met betrekking tot de dood van het dier. Ja, zelfs de dood van een dier roept vragen op over de onmetelijke afstand tussen leven en dood.
Ik zei tegen mijn man dat er twee verklaringen voor de dromen en indrukken waren. De eerste heeft met hersenfuncties, verdriet en normale droomactiviteiten te maken. De tweede is archaïsch en verlangt een studie van de bovenbeschreven relaties tussen mens en dier. Het heeft te maken met de ziel van het dier, verdriet, conflict en het losweken van een verbintenis tussen mens en dier. Van een relatie tussen mens en dier zoals de palaeolithische mens, de Indianen en de Kelten die moeten hebben gekend. Hierover had ik gelezen met een afstandelijke academische instelling. Na de dood van het dier meen ik deze materie beter te kunnen begrijpen doordat de materie zelf was ervaren. Of zelfs een zeer bescheiden idee te hebben wat palaeopsychologie met betrekking tot het onderzoek van de relatie tussen mens en dier kan betekenen. “Een kleine Keltische ervaring”, heb ik deze wonderlijke indrukken genoemd. Wat het voor mij zonder meer bevestigd heeft, is dat leven en dood mystiek verweven zijn en als dusdanig ervaren worden. Zowel bij mens als dier.
Paula Kuitenbrouwer
Paula Kuitenbrouwer werkt als kunstenaar te Utrecht. Ze studeerde af in de Wijsbegeerte en is alweer 12+ jaren vegan.