DE MENS EN DE VERBEELDING VAN HET DIER

Dieren, Lascaux, Bataille, & Paleopsychologie

De relatie tussen mens en dier is minstens even plezierig als problematisch vergeleken de relatie tussen mensen onderling. Mens en dier kunnen elkaar bezien als een ‘nood­zakelijk’ onderdeel van de voedselke­ten. De mens kan het dier gebruiken voor z’n wel­vaart en het camoufleren van z’n handicap. Niet te ver­geten kunnen mens en dier af­fectief tot elkaar staan. Hierbij is het de vraag in hoeverre het affectieve as­pect bij het dier een door de mens geantropomorfi­seer­de interpretatie is van een dierlijk instinct. De mens wringt zich, in de relatie tot het dier, in vreemde bochten. Er bestaan talloze vervelende voor­beelden die duiden op een pro­blematische relatie tussen mens en dier daar waar belangen botsen. De re­latie tussen mens en dier samenvattende in termen van utiliteit, affectie en agressiviteit is kenmerkend voor de huidige samen­leving. Eens was deze re­la­tie geheel anders. Hypo­thetisch kan gesteld worden dat termen als respect en geestverwantschap moeten hebben gedomineerd in de beschrijving van de onder­linge relatie. Niet zo lang geleden ervoer ik een geheel andersoortige ver­houding tussen mens en dier.

PREHISTORISCHE GROT­SCHIL­DERINGEN VAN DIEREN
Voor mij zijn de prehistorische grot­schil­de­ringen het meest illustrerend voor het be­schrijven van de archaïsche ver­houding tus­sen mens en dier. Uiter­aard be­treft het hier een gewaagde illu­stratie, daar de func­tie van de grot­schilderingen en de daaruit af te leiden relatie tussen mens en dier op ver­on­derstellingen berust. Desal­niettemin zijn deze hypothesen dermate interessant dat, ge­combineerd met andere bevindingen over de pre­historische mens, een beeld gevormd kan worden van hoe eens mens en dier sa­menleefden.

Ook al blijven vele vragen met betrek­king tot de grotschilderingen onbeant­woord, een aantal stel­lingen en interpre­taties zijn vrij ac­ceptabel. De prehistori­sche schilders had­den er veel voor over om de schilde­ringen aan te brengen, getuigende de lange weg die de schilders moes­ten afleggen om in de ruim­te te komen die men in Lascaux de ‘Hall of Bulls’ heeft genoemd of de centrale ruim­tes van de Vallon Pont d’Arc grot. De schil­de­ringen oude graffiti noemen is onzin. Gezien de techniek van het schil­deren, ge­zien het feit dat de verf giftig was en ook in de mond werd genomen om op de wand te spugen, mag men veronder­stel­len dat het hier een grote en ris­kante op­gave betrof. Men bracht een ode aan de dieren door ze te schil­de­ren in een zo’n verbluf­fende schoon­heid dat Picasso, na het zien van de schil­de­rin­gen van Lascaux, ui­triep; “We have in­ven­ted nothing”. En de schoolmeester van de vier, jonge ontdekkers van Lascaux bij het zien van Lascaux ” (I) shouted cries of admi­ra­tion (…) I had literally gone mad” van zo­veel pure schoon­­heid.

De functie van de grotschilderingen blijft voorlopig raad­selachtig. Waarom alle dieren dieper de grot inrennen, waar­om er zoveel te­kens ingekrast zijn en waar­om de mens zoveel minder fraai of als half dier is afge­beeld, dit zijn vragen die een lang traject van studie behoeven. Maar dan nog, zelfs wan­­neer men met antwoorden komt, blijven deze tijdelijk van aard.
In de negentiende eeuw dacht men aan de grot­schilderingen als l’art pour l’art, een hypothese die niet lang standhield. Daarna kwamen structu­ra­lis­tische interpretaties. Vaste patronen zouden doelbewust in rela­tie staan tot andere patronen. Maar wat die pa­tronen betekenen vertelt het meest mo­derne paradigma ons. Lewis-Williams en Dowson, twee Zuidafrikaanse onderzoe­kers me­nen dat deze patronen produkten van hallucinaties zijn. De grotschilde­ringen zou­den dan ook direct in verband gebracht moe­­ten worden met sjama­nistische rituelen. Wat pleit voor deze hypothese is het in de mond nemen van giftige verf ten einde dit op de grotwanden te spugen. Het gif zal on­ge­twijfeld z’n werking hebben gehad. Lorblanchet, een onderzoeker die de grot­schilderin­gen heeft getracht te reproduce­ren, suggereert dat de tech­niek een spiri­tuele di­mensie heeft gehad; “Spitting is a way of projecting yourself onto the wall, be­coming one with the horse you are pain­ting. Thus the action melds with the myth. Perhaps the sha­mans did this as a way of passing into the world beyond“. Het is niet ondenkbaar dat de schilders door het schilderen van de dieren gingen halluci­ne­ren en vervielen tot het aanbrengen van deze abstracte tekens. Want tussen het schilderen van de dieren, vaak vanuit es­thetische en artistiek oogpunt, uniek goed weergegeven en de abstracte te­kens (zigzag­lijnen, cirkels en streepjes en roos­ters) een verschil zit van dag en nacht in weer­gave en waar­schijnlijk betekenis.
De sjamanistische rituelen zijn door de twee Zuidafrikaanse onderzoekers goed onder­zocht en be­tref­fen vooral de schilderingen van abstracte tekens. Voor een interpretatie van zowel de weer­gave van dieren, mens en abstracte tekens leent zich de inter­preta­tie van Anne Baring, historicus en schrijf­ster, en Jules Cashford, filosofie docent en schrijfster. Zij veronderstellen dat de grot de baarmoeder van de aarde is, die als een le­vend organisme wordt beschouwd. Het wegkruipen in de grot is niet alleen noodza­kelijk om te overle­ven, het is het kruipen in het lichaam van de Moeder Godin. Soms zelfs 2 -3 kilometer verder de grot in liggen de centrale, beschilderde ruim­tes.
Om de vraag te stellen naar het ‘waarom’ van deze schilderingen moet nagedacht worden over de band tussen de palaeoli­thi­sche mens en het dier. Men moest dieren doden om te overleven. Al het ge­reed­schap, de kleding en het voedsel kwam van het dier en daarmee wordt duidelijk hoe es­sentieel het dier voor de mens was. Dieren beteke­nende leven en overleven. Bovendien had­den de dieren kennis van de seizoenen en is het denkbaar dat niet alleen het dier voor de mens es­sentieel was, maar dat het dier zelf superieur was, getuigende deze kennis. Het is niet eens nodig de hy­pothese te opperen dat de dieren incarnaties van voorouders waren, zoals bij de Indianen. De dieren wa­ren wijs maar moesten gedood worden. Dit veroorzaakte een conflict. Het is denkbaar dat de grot­schilderingen het conflict weer­geven of een expressieve compensatie zijn voor het leed dat gepaard ging met het con­flict. Misschien ver­tellen de grotten een ver­haal. Welk verhaal is zo oud als het verhaal van Lascaux dat schil­deringen bevat van 30.000 tot 10.000 voor Christus? Welke ver­haal was zo intens dat het zo lang opge­schilderd werd? Les Trois Frères (grot te Ariège te Frankrijk) vertelt onder anderen het verhaal van de verwonde beer. De beer is gewond en de schildering ervan zit onder de krassen en cirkels. Pijlen steken in het li­chaam en de beer spuugt bloed. Zo’n schil­dering bevestigt niet alleen de voorbe­reiding of verwerking van een ver­schrik­kelijk jacht­ritueel, ook kan het te maken hebben met de communicatie die men trachtten te verkrij­gen met de beer zelf. De beer was wijs, su­perieur en gevaarlijk en moest der­halve ver­geving ge­vraagd worden voor het toegebrachte leed en de dood.

COGNITIEVE ARCHEOLOGIE: PALAEOPSYCHOLOGIE


Om het beschreven conflict te begrijpen is het il­lustrerend te be­studeren hoe men de gedachten­wereld van de palaeolithische of archaïsche mens beziet. De studierichting die dit tracht te achterha­len wordt ook wel palaeopsychologie genoemd. In de huidige archeologiestudies wordt meer waardering opgebracht voor mysterieuze ri­tuele activi­teiten die niet marginaal maar relevant voor de menselijke ontwikkeling waren. In 1982 in­troduceerde Colin Renfrew, schrijver van het boek The Ancient Mind: Elements of cognitive archa­eology, het nieuwe concept van palaeopsy­chologie als ‘Archaeology of the mind’. Een net zo moeilijke als interes­sante discipline.
Om palaeopsychologie succesvol toe te pas­sen vereist het kennis over hoe de mens zich­zelf en de omgeving er­voer. Veel des­kundi­gen veronderstellen dat de mens zich niet bewust was van een eigen identiteit zoals wij dat zijn. Het onderscheid tussen ‘ik’ en ‘jij’ was ondergeschikt aan een groter besef dat alles wat leefde gerela­teerd was aan en met elkaar. Oftewel, een wereld zoals die in my­thische verhalen wordt be­schre­ven. Uit de interpretatie van zo’n mythische we­reld wordt duidelijk dat er geen wezenlijk onder­scheid is tussen men­sen, dieren en sterren. De identiteiten zijn aan elkaar gerela­teerd, weerspie­gelen zich in elkaar. Toen deze verbinding met el­kaar minder werd, zijn er nog een aantal pogin­gen ondernomen om deze relatie en weer­spiege­ling te herstellen. Door ‘recen­telijke’ citaten kan men kennis maken met hoe mensen eens met de aarde en de ove­rige levende wezens hebben sa­men geleefd. In 1855 liet Chief Seattle ons zien hoe erg wij vervreemd zijn van het samenleven met de aarde en haar schone nazaten.

Every part of this earth is sacred to my people. Every shining pine needle, every sandy shore, every mist in the dark woods, every meadow, every humming insect. All are holy in the me­mory and expe­rience of my people. We know the sap which cour­ses through the trees as we know the blood that cour­ses through our veins. We are part of the earth and it is part of us. The perfu­med flowers are our sisters. The bear, the deer, the great eagle, these are our bro­thers. The rocky crests, the juices in the meadow, the body heat of the pony, and man, all belong to the same family. The shining water that moves in the streams and rivers is not just water, but the blood of our an­cestors. Each ghostly reflection in the clear water of the lakes tells of events and memories in the life of my people. The wa­ter’s murmur is the voice of my father’s fa­ther. The rivers are our brothers. They quench our thirst. The carry our canoes and feed our children. (…..)”.

Opmerkelijk is de overeenkomst van deze levens­beschouwing met de levensbe­schou­wing of mys­tiek van de Kelten. Ook de Kelten hadden een orale traditie van ver­zen en gedichten die blijk ge­ven van een enorme verbondenheid van alle denkbare werelden; de kosmische, de Onder­wereld (wereld van hallucinaties, meditatie en mys­tieke commu­ni­catie met Goden en die­ren) en de aardse wereld. Zo verliefd als ik als tiener was op de wijsheid van de Indianen, zo gefasci­neerd ben ik nu door de kunst en wijsheid der Kelten.
Nu we -heel bescheiden- de geest van de oude mens hebben geprobeerd te analyse­ren, kan iets gezegd worden van het ver­bond tussen mens en dier. Chief Seattle zei het al; de dieren zijn onze broeders. Er is sprake van een familie en een bloedband tussen de levende wezens. U kunt zich het gevoelsmatige trauma voorstellen dat ont­stond bij het doden van een oudere, wijzer familielid, de beer uit de grotten van Les Trois Frères. Het was niet alleen levensge­vaarlijk, het was een zaak van tegen­ge­stelde ideeën: de beer was wijs en z’n leven was een aanwinst op de dun bevolkte aarde en de beer moest dood want er waren ma­gen te voeden, kleren en gereedschap te maken en vet te branden. Zonder religieuze implicaties te willen opperen, omschrijft ‘bloedzonde’ deze situatie het meest tref­fend. Het laten vloeien van het bloed van de beer was gelijk aan het schade toe­bren­gen aan de Moeder Aarde.
De grottekeningen zijn mijns inziens ont­staan uit een levensgroot gevoel van con­flict. Want pas toen het leven in de natuur en het volmaakte besef van eenheid nolens volens barsten ging vertonen, zocht de mens een compensatie en ventilatie voor het gevoel verscheurd te zijn tussen tegenge­stel­de gevoelens. Uit het beschreven con­flict werd de religie als compensatie gebo­ren en de kunst als expressie ervan.

Because the unity of life is the central phenomenon of the situation of psychic origination, every distur­bance of this unity -the felling of a tree, the killing or eating of an animal, and so on- must be compensa­ted by a ritual of­fe­ring, a sacrifice. For early man all growth and development depend on man’s sacrifice and ritual activity, precisely because man’s living bond with the world and the human group is projected upon nature as a whole”.

De religie, het offer als troost. De kunst, het voortvloeisel uit rituele ac­tivi­teiten.

If the blood of an animal slain in returned to the soil, it will carry the life principle back to Mother Earth for rebirth, and the same beast will return next season to yield its temporal body again. The animals of the hunt are regarded in this way as willing vic­tims who give their bodies to mankind with the under­standing that adequate rites are to be performed to return the life prin­ciple to its source”(J. Campbell).

REïNCARNATIE
Al is Campbell een autoriteit op dit gebied, zelf geloof ik niet in incarna­tie van indivi­duele men­sen of dieren. Daarmee bedoel ik dat individuen ofwel ka­rakters kunnen ster­ven. Een terugkeer van dit unieke karakter, hetgeen de optelsom van een constitutie, conditie en conditionering vormt, is vol­gens mij uitgesloten. Het unieke duidt al op het onvervangbare as­pect van een per­soonlijk­heid, dier of plant. Sommige feno­menen zijn eenmalig, waaronder elke le­vend we­zen. Dat een in de aarde begraven dier of mens z’n energie laat vervloeien in de aarde en dat de aarde deze weer kan af­staan aan andere levensvormen, ja, dat lijkt mij aan­nemelijk. Maar dat iden­titeiten aan recy­cling on­derhevig zijn, neen, dat zou ook het ver­haal van de Palaeolithische identiteits-loze identi­teiten ont­krachten en derhalve de sterke verbon­den­heid tussen alle levende wezens als één fami­lie onder druk zetten. Ik hanteer de minimale de­fini­tie van reïn­car­natie. En beschouw het der­halve meer als een metafoor dan een term die een incar­natie van een al eerder geleefde geest in nieuw vlees veronder­steld. Voor mij is reïn­carnatie een begrip dat gere­la­teerd is aan de idee dat energie nimmer ver­loren gaat en transmuta­tie toe­laat. Dit wil zeggen dat bij het sterven ener­gie vrijkomt. Al ken ik de aard van de ener­gie niet, op cel­niveau of spiritueel ni­veau, in wezen maakt het niets uit om de idee reïn­car­natie toe te lich­ten. De mens heeft geleefd en het verschil tussen le­ven en dood is de aan-of afwezig­heid van levens­kracht. Deze kracht, lijkt mij, neemt aan het eind van het leven af en vervalt bij het ster­ven in andere vormen of blijft nog een tijd na-ebben. Het zal deze naëb­bende energie zijn die mensen kunnen ervaren in­dien ze dicht bij de dode mens verblijven en diens ‘aanwezigheid’ voelen. Niet alleen mensen zijn bekend met deze naëbbende energie, waarvan aangenomen kan worden dat die in de sterkst uit­gekris­talliseerde vorm, te we­ten de botten, aan­wezig is.

Ook olifanten zoeken contact met de dode soort­genoten door het aanraken van de bot­ten. Zij keren terug naar de plaats al­waar het dode dier tot ‘stof’ is wederge­keerd. Ik heb films ge­zien waar de olifanten de bot­ten koesteren, aaien met hun slurven, een eindje mee rondlopen om het stuk bot ver­volgens weer te rang­schikken bij de an­dere over­blijfselen. Het is indruk­wekkend te zien hoe deze intelligente dieren soortge­lijke han­de­lingen verrichten als de palaeo­li­thi­sche mens (naar schijnt), die niet alleen botten verzamelden voor het ma­ken van ge­reedschap­pen, maar ook om ze lange tijd te vereren. De Chinese filosofie vertelt het ons duide­lijk: hoe harder de op­ge­bouw­de mate­riali­satie, botten, tanden en nagels, hoe groter de daarin neergeslagen energie. Niet voor niets worden relikwieën (botten, tan­den, ha­ren en nagels) van heili­gen zo lang be­waard en vereerd. Naëbbende ener­gie roept de behoefte aan contact op en vormt de steeds meer subtiel en va­ger wor­dende binding met de ge­storve­nen.

TERUG NAAR DE DIEREN
Opmerkelijk is dat de dieren van de grot­schilde­ringen zo gesitueerd zijn dat het lijkt alsof ze de grot verder inrennen. Wanneer men er van uit gaat dat de grot de opening naar de Moe­der Aarde is, de poort naar de dood en het nieuwe leven, zoals ik dat be­schreven heb, valt één en ander samen. Het lijkt zon­der meer de dood van het dier te be­vestigen en een actieve weergave te zijn van de wens dat de dier snel door de Moeder aarde geab­sor­beerd wordt. Zo’n these zou niet alleen het jachtritueel an sich bevestigen maar ook het concept van de zorg, het res­pect en de ver­wer­king van de bloedzonde betreffende het dode dier.
In principe zijn veel theses te interessant te nege­ren. Ook die thesen die andere tegen­spreken. Het is immers mogelijk dat de grot­schilderingen, net zoals de Megalieten, een speciale functie hadden in de continue­ring van bepaalde rituelen. Dat de monu­men­tale vorm over tienduizenden jaren heen steeds gelijksoortig is, wil niet zeggen dat de in­terpretatie van deze monumenten, grot­schilderin­gen of steencirkels, uniform moet zijn. Zoals de steencircels begrepen kunnen worden “as a com­plex of grandiose mani­festations of ideas that could well have been diverse, but among which the cult of the dead, nevertheless, played an im­portant role”.
Zo zouden de grotschilderingen di­verse vormen van animalisme kunnen weer­ge­ven. De term animalisme is niet ge­heel op z’n plaats omdat het hier een falend con­cept weer­geeft: de palaeo­lithische mens zou niet hebben in­gezien dat de mens supe­rieur is aan het dier. In de palaeo­li­thische tijd, maar soms ook nog in de huidige tijd, wa­ren die­ren heilig en dus superieur. Dat op de grotwanden soms nog een mens ge­schil­derd is, soms geantropomorfiseerde figu­ren van half mens half dier, geeft aan dat er een in­tieme relatie was tussen mens en dier.
Het vereist een intense studie deze relatie te ach­terhalen, men zou ervoor buiten de mo­derne denkkaders moeten gaan. Men zou de leg­puzzel moeten bestuderen van allerlei ri­tu­e­len; het ge­bruik van dierbotten als ora­kels, het offeren van dieren in meren, het na­ma­ken van beren van klei, het naspelen van vrucht­baarheids­rituelen van dieren en de idee aannemen dat die­ren superieur zijn, een ziel heb­ben en magische krachten en wijs­heid bezitten. Deze studie vereist niet alleen een mentale in­spanning, maar vooral een men­tale flexibiliteit. Het verstand moet uit­gerekt worden tot 30.000 voor Christus!

BATAILLE
Diegene die een intense studie van de grot­ten heeft kunnen opbrengen is de Franse filo­soof Georges Bataille. In 1955 publi­ceerde hij een boek onder de naam Lascaux ou la naissance de l’art. Het boek wordt helaas noch door palaeontologen noch filo­sofen gele­zen. Ik had zo graag 25 jaar lang z’n studie van Lascaux willen volgen. Voor­al de dagen en nachten die Bataille in Lascaux verbleef ten einde de grotteke­ning­en te bestuderen. De bevindingen die Bataille heeft gemaakt zijn inte­ressant. Ook Bataille is gefascineerd door het verschil tussen de afgebeelde mens en dier. De men­senafbeeldingen zijn schets­matig en lij­ken soms niets met de dierschil­deringen, veelal gesti­leerd, te maken te heb­ben. De dood moet angst hebben ingeboe­zemd, al­dus Bataille, getuigende het feit dat de pa­la­eo­­li­thische mens hun doden be­groeven. Op de dood rustte een soort taboe. Het pro­fane, noemt Bataille het doel­rationeel han­de­len dat de palaeolithische mens eigen was en de gra­ven die uit die tijd te vinden zijn. Uit­er­aard staat het profane niet op zich. Is er sprake van een hei­lig­schen­nis, dan be­staat iets hei­ligs. Het doden van dieren is heilig­schen­nis, mensen en die­renof­fers kunnen in het licht gezien worden van het verzoek om vergeving.
Het empirische argument van Bataille spreekt een pragmatische functie van de grot­schilderingen te­gen. Bataille beschrijft het verschil in gevoel en ervaring bij het schou­wen van palaeolithische ge­reedschap­pen en de schilderingen. De grotschil­derin­gen ma­ken een veel diepere indruk, aldus Bataille, ze raken het hart. Dit valt niet te verkla­ren uit de pragmatische functie die men deze schilderingen destijds (rond 1955) toe­dichtte. Volgens Bataille roepen de schil­deringen het beeld op van het hei­lige. Het beeld van de dieren, het natura­lisme waar­mee ze geschilderd zijn, ge­ven blijk van het respect dat men voor de dieren had. Dat de mensenafbeeldingen dit niet doen ge­tuigt van het feit dat de mens dit respect re­ser­veer­de door de dieren alleen. Mijns in­ziens treft Bataille in z’n be­schouwingen een goede snaar. Immers wanneer de schil­ders zo fraai, artistiek zo buitengewoon kundig, zelfs rekening hou­dende met de on­effen wanden van de grot­ten en daar zelfs voor het effect gebruik van makende…dit ta­lent had ook aangewend kunnen worden voor de mensenafbeeldin­gen. Maar dit is doelbe­wust niet gedaan. “Slechts getooid met het pre­stige van het beest” een vacht of een ge­wei, dan was de mens een afbeelding waard. Pas dan werd de mens gethematiseerd.

Met zekerheid kan het volgende gesteld worden. De dierschilderingen zijn buiten­gewoon prachtig. Het heeft de palaeo­lithi­sche mens veel inspanning gekost. De die­ren rennen de grotten in. De men­sen­afbeel­dingen zijn artistiek beneden­maats af­ge­beeld. De palaeolithische mens heeft doel­be­wust de schilderingen over tien­duizenden jaren aangebracht. Het ver­haal van het waar­om is complex en uiterst moei­zaam te achterhalen. Misschien zal er net zo weinig met zekerheid ge­zegd kunnen wor­den als het aantal grotten dat ons ter be­schik­king staat. Door de stijgende zeespie­gel ligt het merendeel van de beschilderde grotten waarschijnlijk onder de zee­spiegel. Net zo­als vele grotten onder de zee­spiegel liggen, zich als het ware onttrekken aan onze vin­ding, zo ontglipt de ware betekenis van de schilderingen zich aan ons bewust­zijn dat -als door een zee- ge­schei­den lijkt te zijn van de diepe palaeolithi­sche geest der voor­ouders. Ergens, diep in ons oude ge­nen­ma­teriaal ligt het antwoord, maar een zee van nieuwe informatie heeft het overspoeld en alleen door in­tense studie, zoals van Bataille, komen gefrag­menteerde, intelli­gente inzichten aan de opper­vlakte.

HET DODE DIER
Ik herinner mij dat ik een geliefd huisdier moeten laten insla­pen. Het werd steeds zieker. Ik herin­ner mij een enorm ver­zet en hoop dat het on­vermij­delijke te vermijden was. Het was één van de meest tegen­natuurlijke dingen die ik moest doen; ik wilde het dier ver­zor­gen en bij mij houden en moest het op­ge­ven.
Het dode dier werd in de kou­de grond ge­legd en de aarde dekte het nog lauwe beestje toe. De warm­te van het dier, de ener­gie zou vervallen en het dier zou verder sterven. Uiteraard was het dood, maar in tegen­stelling tot een geconstateerde dood -het weg­vallen van bio­chemische funkties- is sterven geen momentop­name maar een proces. Nadat ik het dode dier begra­ven had, speelde schuld­ge­voe­lens en verdriet een grote rol. Ik her­inner mij dat ik somber was. Zo viel ik, de eerste avond na de dood van het dier, som­ber in slaap. s’ Nachts werd ik plots wakker. In m’n droom had ik het dier zien zitten op een zacht, blauw kus­­sen. Dit symboliseerde zonder­meer een he­melse staat. Ik had het dier voer ge­bracht en ter­wijl ik het dier be­naderde, knorde het van ge­not. Het zat prins­­heer­lijk, ja, het gaf zelfs blijk van ge­not. Ik was stom­verbaasd. Het was zo’n con­trast met hoe het dier de laatste dagen stil en zie­lig in een hoek had ge­zeten. Zo gelukkig had ik het dier bij le­ven de laatste tijd niet meer ge­zien. Hoe kan zo’n beeld in m’n droom dan ontstaan? En, hoe kan ik in een zo’n trieste stem­ming een zo’n plezie­rige droom ontwikke­len?
De volgende nacht schrok ik wederom wakker. In een lucide droom had het dier onder de slaap­kamerkast ge­zeten en had z’n kop omhoog gegooid. Ik kende dit ge­baar maar al te goed. Het was een teken van plezier. Het dier leek niet alleen gezond maar ook erg in z’n nopjes. De dag daarop gaf ik toe aan de idee dat er iets vreemds gaande was. Met mij of met het dier, ik weet het niet. Het dier was ster­vende en ik riep het steeds weer op in m’n dromen, in m’n gevoel en be­wust­zijn. Ik herinner mij dat ik overvallen werd door een vreemd­soortig idee. Wat zich sterk aan mij op­drong, ja, inderdaad als een idee dat niet door mij voortgebracht was, maar zich aan mij op­drong, was een indruk dat het dier een grote vorm aan­nam. Niet zicht­baar, niet voelbaar maar als een aanwezige identiteit waar ik op­nieuw ken­nis mee maakte. Het riep respect en ontzag op. Ik was er zeer verbaasd over. Ik herinner mij dat ik schrok van deze ideeën of in­drukken. Diverse ma­­len riep ik mijzelf tot de or­de, maar de indruk­ken bleven dominant. Ik wist ze niet te plaat­sen al­leen ­maar te obser­veren. Ik meende er goed aan te doen de idee­­ën scherp te onthouden om, wan­neer het ver­driet over was, ze rustig te over­den­ken.

La­ter heb ik be­dacht dat het een unieke erva­ring was. Het was een ervaring met de dood, die, omdat het hier een dier betrof in een geheel andere maat of omvang bestu­deerd kan worden in verge­lij­king met de dood van een mens. Dat wil zeg­gen, bij het sterven van mensen is het verdriet zo alles­over­heersend dat het op­vangen van de glimp van de dood of van een ­ziel onmo­gelijk is. Het ver­driet was be­perkt (in ver­gelijking met verdriet over het verscheiden van een mens, het was groot in vergelijking met het verdriet over een gekapte boom) en kon daardoor niet domine­ren over gedach­ten en gevoelens met be­trekking tot de dood van het dier. Ja, zelfs de dood van een dier roept vragen op over de onme­telijke af­stand tussen leven en dood.

Ik zei tegen mijn man dat er twee ver­kla­ringen voor de dromen en in­druk­­ken wa­ren. De eerste heeft met her­sen­func­ties, verdriet en nor­male droom­acti­viteiten te ma­ken. De tweede is archaïsch en ver­langt een stu­die van de bo­ven­beschreven relaties tussen mens en dier. Het heeft te maken met de ziel van het dier, verdriet, con­flict en het losweken van een verbin­te­nis tus­sen mens en dier. Van een rela­tie tussen mens en dier zoals de pa­laeo­lithi­sche mens, de Indianen en de Kelten die moeten heb­ben gekend. Hierover had ik gelezen met een afstandelijke acade­mi­sche in­stel­ling. Na de dood van het dier meen ik deze ma­­te­rie beter te kun­nen begrijpen doordat de materie zelf was ervaren. Of zelfs een zeer be­scheiden idee te hebben wat palaeo­psycho­logie met be­trek­king tot het onder­zoek van de re­latie tussen mens en dier kan bete­kenen. “Een klei­ne Keltische er­va­ring”, heb ik deze wonder­lijke indrukken ge­noemd. Wat het voor mij zon­der meer be­ves­tigd heeft, is dat leven en dood mystiek verweven zijn en als dusdanig er­varen worden. Zowel bij mens als dier.

Paula Kuitenbrouwer

Paula Kuitenbrouwer werkt als kunstenaar te Utrecht. Ze studeerde af in de Wijsbegeerte en is alweer 12+ jaren vegan.

Paula’s shop is hier en haar portfolio hier.

Leave a Comment

Fill in your details below or click an icon to log in:

WordPress.com Logo

You are commenting using your WordPress.com account. Log Out /  Change )

Facebook photo

You are commenting using your Facebook account. Log Out /  Change )

Connecting to %s